
INNOVATIE - Aan pleitbezorgers ontbreekt het niet! Vooral Haarlemmers als Izaak en Johan Enschedé baatten dit uit voor Laurens Janszoon Coster. Toch zaaide Antonius van der Linde sinds 1869 er twijfel over, ten gunste van Johannes Gutenberg. Het Noord-Hollands Archief te Haarlem pikte dit op in zijn expositie ‘De Mythe achter de man - 600 jaar Laurens Janszoon Coster’. Deel 2.
• Leestijd ca. 10 minuten
• Lees ook deel 1
Enschedé’s Coster-vondsten per 1869 onder vuur


Zodoende stuwden de pro Laurens Janszoon Coster-studies voort tot 1869-1870. Mart van de Wiel, historicus (MA) en tentoonstellincurator bij het NHA, Noord-Hollands Archief-Haarlem (linksboven met een replica van Lettergieterij J.Enschedé’s eerste letterproef), gidst ons door de Enschedé- en Coster-wetenswaardigheden.
Ook bespreken we materiaal dat het keerpunt vormde in het eenrichtingsverkeer-Coster. In Den Haag publiceerde Dr. A.van der Linde 1869 en 1870 in ‘De Nederlandsche Spectator’ van Carel Vosmaer, een reeks artikelen over het ontstaan van de boekdrukkunst;” ‘De Costerlegende’. In 1870 verscheen bij uitgeverij Martinus Nijhoff zijn boek à 352 tekstpagina’s, getiteld ‘De Haarlemsche Costerlegende Wetenschappelijk Onderzocht door Dr.A.van der Linde’. 1870 zegt hij in zijn (XXIII) Slotsom (citaat):

“De echte dokumenten der vijftiende eeuw, de onderschriften der oudste drukwerken, alle (ook de nederlandsche) kronieken, bewijzen dat de typografie voor het jaar 1450 te Mainz is uitgevonden door Johan Gensfleisch Gutenberg. IJdelheid en familietrotsch hebben echter in de zestiende eeuw de Faust-legende en, geholpen door bekrompen lokalisme, de straatsburgsche en haarlemsche verzinsels doen ontstaan, waarvan de geschiedenis thans voor goed gereinigd is.
De Haarlemse aanmatiging in het bijzonder, heeft ons een onafgebroken reeks van subrepcies, van smokkelarijen vertoond. De schepen-herbergier Gerrit Thomansz heeft onder de schemerende herinnering aan den eerste typograaf te Haarlem, Jakob van Zierikzee, zijn (over)grootvader Lourens Janszoon Coster geschoven; - Junius onder het fiktieve jaartal van Thomanszoons geslachtlijst het jaar 1440 en onder ‘de eerste print’ een ongedateerd boek, Scriverius onder Coster een tweeden denkbeeldigen uitvinder, den schepen Lourens Janszoon; - Meerman onder dien schepen een onmogelijken onderkoster en zoo vervolgends.
Zo is men voortgegaan tot de brutale misleiding van het publiek in 1856, de onthulling van een ondergeschoven standbeeld. Hadrianus Junius is de eerste geweest , die in het jaar 1568, om zich verdienstelijk te maken jegens de stad zijner inwoning, een verhaal heeft samengesteld, ten einde in een tijd vol bijgeloof een schijnsle ven geloofwaardigheid te verspreiden over het ontstane stadspraatje. Elke poging om dit verzinsel, eerst in 1588 wereldkundig gemaakt, door uitvluchten te redden, is voor het vervolg onmogelijk, sedert de vervalsing aan het licht is gebracht van het jaartal in de oorspronkelijke formule der ijdelheid van Gerrit Thomaszoon.”
En zo sabelt Van der Linde punt voor punt de Coster-legende neer; eindigend met een tabelarisch overzicht van de grootste ontsporingen. Terzijde: de Haarlemse Dr Van der Linde (1833-1897) gaat 1861, 1871 en 1876 bij herhaling in Duitsland wonen. Er wordt gezegd dat ‘Zijn verdediging van Gutenberg en pro-Duitse houding tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 een rol speelden bij zijn benoeming tot hoofdbibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek in Wiesbaden’; dichtbij Mainz. Van der Linde was kritisch, rechtlijnig en compromisloos.
Revancheert Laurens Janszoon Coster?

De Haarlemmer Jan Hendrik Hessels (1836-1926), universiteit Cambridge met titel Mag. Artium (Magister artium; in het Nederlands ‘meester in de vrije kunsten’) publiceerde 1887 ‘Haarlem The Birthplace of Printing, not Mentz’ (= Mainz). Kennelijk getriggerd door zijn vertaalwerk dd. 1871 van Dr.A.van der Linde’s ‘The Haarlem Legends of the Invention of Printing’, becommentarieert hij in zijn boek laatdunkend een publicatie van professor Gottfried Zedler: ‘Von Coster zu Gutenberg. Der Holländische Früdruck und die Erfindung des Buchdrucks’; 1921 verschenen bij uitgever Karl W.Hiersenmann, Leizig. Hessels beschrijft hoe Zedler zijn bondgenootschap zoekt voor een nieuw boek, getriggerd door Hessels’ publicatie 1912 ‘The Gutenberg fiction, a critical examination of the documents relating to Gutenberg, showing that he was not the inventor of printing‘ Hessels wijst Zedler’s verzoek af. Hessels beschrijft verder dat de Gutenberg Gesellschaft de publicatie van Zedler’s nieuwe boek afwijst.
Edoch (citaat): “In het begin van 1920 hoorde men eensklaps in Holland, Duitschland, Engeland etc. dat Prof. Dr. Gottfried Zedler van Wiesbaden met een boek voor den dag zou komen dat het eeuwenlange geschil over de uitvinding der Boekdrukkunst voor eens en voor al zou beslechten. Het zou aantoonen dat Coster de grondlegger en Gutenberg langs andere wegen de volmaker van de kunst was.
Het ‘Gutenberg-Gezelschap’ te Mainz zou het uitgeven met ondersteuning van eene geachte Maatschappij en eenen even geachten, opulenten Burger van Haarlem. Weldra las men ook in Haarlem's Dagblad van Vrijdag 7 Mei 1920, een verslag, met dikke, vette letters in vijf kolommen, van hunnen ‘reizenden Redacteur’, van een vraaggesprek dat hij met den Prof. in diens eigen huis te Wiesbaden over de kwestie had gehad. Hier was een Duitsche Professor, sedert jaren bekend niet alleen als een warme en geestdriftige vereerder van Gutenberg, maar ook als iemand die van de Haarlemsche overlevering te nauwernood iets wist of weten wilde, onverwachts, doch na lang ‘onderzoek’ tot de ‘overtuiging’ gekomen dat Coster de ‘eerste uitvinder der Boekdrukkunst’, Gutenberg de ‘volmaker’ dier kunst was geweest.
De verzoeking voor de Haarlemmers was groot. Geen wonder dat ze er voor bezweken. Zij herinnerden zich misschien wel dat men een gegeven paard niet in den bek moet zien en betaalden hem dus voor zijn maaksel. Spoedig daarop vernam men dat de ‘Gutenberg-Gesellschaft’, na rijp beraad doch ‘niet uit patriotisme’, de uitgave van Zedler's boek en dus ook de ondersteuning van de Haarlemsche Maatschappij en van den gegoeden Haarlemschen burger van de hand geslagen had. De ondersteuning schijnt evenwel niet ingetrokken en overgebracht te zijn aan de uitgevers en den auteur inplaats van aan de ‘Gesellschaft’. December, een paar dagen na de St. Nicolaas vreugde-feesten kwam het boek eindelijk in onze handen. Laat ons nu eerst zien wat de Prof. in zijn voorbericht (dat ‘in October 1921’ gedateerd is) zegt van zichzelf en van zijn werk en deszelfs schitterende uitkomsten. De arbeid heeft hem twee tiental jaren gekost, dus van 1901 tot en met 1921. Zoo dikwijls als omstandigheden zulks veroorloofden, reisde hij, in de vacantiën, met zijne vrouw naar Zandvoort, van waar hij dagelijks met den electrischen tram, Haarlem kon bereiken en ook gemakkelijk andere Hollandsche steden, vooral Den Haag, bezoeken, om op de plaats zelve den Hollandschen vroeg-druk te bestudeeren. Materiaal heeft zich over 't geheel toch als ten eenenmale toereikend bewezen . . . . . . . . . Wie kan het zonder medelijden aanzien hoe de Prof. zich wringt en aftobt om zijn evenwicht te bewaren tusschen zijnen ‘eersten’ uitvinder Coster en zijnen uitvinder-volmaker Gutenberg en tevens een behagelijk en zoo mogelijk voordeelig pad voor hemzelven open te houden tusschen de Haarlemsche Maecenaten die hem met geldelijke bijdragen ondersteund hebben (in de verwachting dat hij, de profeet der uitvinding, hunnen Coster zou zegenen) en zijn eigen landgenoten die zich op hem zouden kunnen wreken over het bezwalken van Gutenberg's eer en glorie.......
Coster is de voorlooper van Gutenberg, die, aangemoedigd door de Coster-uitvinding, het vraagstuk van het lettergieten geheel zelfstandig en bovendien op volmaaktere wijze opgelost en daardoor eerst den boek-druk, in onbegrensde mate mogelijk gemaakt heeft. Voor het verdere verwijst hij naar zijn boek (dat nu te Leipzig is uitgegeven). Indien hij een voorslag moge doen, dan zou het jaar 1436 als herinnerings-jaar van de uitvinding der Boekdrukkunst gezamenlijk door de beschaafde landen (Kultuur-Staten) ter eere van Coster en Gutenberg gevierd moeten worden. In dat jaar ligt de uitvinding van Coster afgesloten voor ons, en de daardoor voortgeroepen uitvinding van Gutenberg begint. Even als 't niet mogelijk is, het aanvangs-jaar der Coster-uitvinding vast te stellen, zoo is 't ook onmogelijk het einde der Gutenberg-uitvinding aan een bepaald jaar toe te wijzen.”
Aldus Hessels in zijn genoemde boek, waarin hij prof. Gottfried Zedler neerzet als iemand die ‘Wiens brood men eet, diens woord men spreekt’. Meeliftend op Zedler’s boek, revancheert Hessels toch Laurens Janszoon Coster enigszins.
Gutenberg heeft ‘betere papieren’ voor de losse-letter-uitvinding
Uit Wikipedia’s naspeuring is bekend dat Johannes Gutenberg aantoonbaar in Mainz leefde ±1400-3 februari 1468. Gutenberg was opgeleid als edelsmid; bekend met fijn-metaalbewerking. Hij maakte ook stempels, voor het versieren van harnassen. Een stempel om dieper in koper te slaan, om daarmee a.h.w. een matrijs te verkrijgen, was op zichzelf al een grote prestatie. Hiermee had hij het principe van lettermatrijzen te pakken; nu het gettersgieten nog. De giettechniek zelf was al net zo veeleisend: matrijzen dienen bij elkaar te passen wat betreft grootte en dienen uitgelijnd te worden, zodat later alle letters op een lijn staan en niet gaan ‘dansen’. Gutenberg’s eerste ‘druksels’ zijn: het gedicht ‘Weltgericht’ en een Latijns schoolgrammatica.
De kalender die hij voor het jaar 1448 drukte en waarin astronomische voorspellingen te vinden zijn, was met een nieuw, harmonischer lettertype gemaakt. Weldra volgde een opdracht van de Kerk: het drukken van aflaten. Later begon hij aan zijn hoofdwerk; de 42-regelige Gutenbergbijbel, bestaande uit 643 bladen, die in 1455 gereed kwam. Dit groots opgezette werk vormde een grote technische en financiële uitdaging voor Gutenberg, vooral vanwege de Kerk-eis dat de bijbel er precies zó uit moest zien als een handgeschreven exemplaar (zie eerdere afbeelding).


Eeuwen later ontwikkelde zich in Duitsland de volgende, nog immer actuele pro-Gutenberg acties:
Bronzen standbeeld voor Gutenberg van maker Bertel Thorvaldsen, 1837 opgericht in Mainz.
Gutenberg Museum, Mainz, opgericht door een groep mensen in 1900; 500 jaar na de geboorte van Johannes Gutenberg. Dit om de uitvinder te eren en zijn technische en artistieke prestaties aan het grote publiek te tonen. Het heeft als taak het onderzoeken, bewaren en tentoonstellen van het culturele erfgoed van de boekdrukkunst en de media. De rol van het museum is het tonen van de revolutie van de uitvinding van Johannes Gutenberg en hoe deze de wereld blijvend heeft gevormd. Het museum biedt inzicht in de ontwikkeling van druktechnologieën, de geschiedenis van het boek, en de bredere impact van kennisverspreiding. Er is ook een replica te zien van Gutenbergs eerste drukpers en een door hem ontwikkelde ‘zethaak’ en zogenoemde galei (beelden hierboven) waarop handzetsel werd overgebracht om tot een pagina te worden gevormd.
Oprichting dd.23 Juni 1901 van de Gutenberg-Gesellschaft, Mainz, met de volgende doelen:
- Ondersteuning en onderzoekpromotie op het gebied van drukwerk en boekproductie.
- Publicaties: het gerenommeerde Gutenberg Jaarboek, dat wordt beschouwd als het centrale wetenschappelijke tijdschrift voor Gutenbergonderzoek.
- Ondersteuning van het Gutenberg Museum: De Vereniging biedt conceptuele en materiële ondersteuning aan het Gutenberg Museum in Mainz.
- Gutenbergprijs: Samen met de steden Mainz en Leipzig reikt zij de Gutenbergprijs uit voor uitzonderlijke prestaties op het gebied van drukwerk. Opgeteld kan je vaststellen dat er veel gedetaileerde en aantoonbare prestaties van Johannes Gutenberg bestaan, waarvoor nog immer veel research ter onderbouwing wordt geleverd. Aan gewicht weegt het veel zwaarder dan het ‘gecreëerde’ bewijsmateriaal over Laurens Janszoon Coster. Anders gezegd: Gutenberg heeft de ‘betere papieren’ als uitvinder van de corrigeerbare losseletter-druktechniek
Hoe Nederlands’ Coster-focussering zich voortzette


Na de retoriek van de 19e en 20e eeuw in Nederland over de uitvinding der losse-letter-boekdrukkunst èn oprichting van het Costerstandbeeld op de Grote Markt in Haarlem (16 juili 1856), alsook Van der Linde’s al genoemde anti-Coster publicatie in 1870, ontstond in Nederland heroriëntatie. Gedurende 19e-21e eeuw rakelen en half dozijn onderzoekers/auteurs het uitvindingsthema weer op. Bijvoorbeeld Charles Enschedé (1855-1919 linksboven). Hij analyseert de akten die licht werpen op Gutenberg’s bemoeienis met de boekdrukkunst, gezien de honneurs die Gutenberg ten deel vallen door de aartsbisschop van Mainz. Omat Gutenberg een eerder voorbeeld gevolgd zou hebben (volgens zijn leerling Ulrich Zell) concludeert Charles Enschedé dat Gutenberg de boekdrukkunst met losse-letter-techniek wèl op een hoger niveau heeft gebracht.
Recent zagen ook focustentoonstellingen het licht.
- 2023 ‘De Mythe achter de man - 600 jaar Laurens Janszoon Coster’ in Noord-Hollands Archief-Haarlem
- 1988 -Haarlem ‘400 jaar boekdrukkunst’ n.a.v. Hadrianus Junius’ onthulling van de Coster-legende dd. 1588 in zijn Magnum opus ‘Batavia’ (zie eerder). Bij deze expositie verscheen de paperback ‘Laurens Janszoon Coster was zijn naam’, geschreven door Lotte Hellinga-Querido en Clemens de Wolf (rechtsboven), 1988 uitgegeven bij Joh. Enschedé en Zonen. Inleidend citaat: “ . . . . . . Geleerde mensen zeggen dat het niet waar is. Hun gelijk neemt evenwel niet weg dat het na een aantal jaren stilte weer eens tijd is om de Costergeschiedenis tegen het licht te houden. De feiten wijzen naar Gutenberg, maar het Costerverhaal is zo boeiend en waar als een verhaal maar kan zijn”.
- Vooruitlopend op de overname van het oorspronkelijke Koninklijke Joh. Enschedé & Zonen op 17 april 2023 door Authentix-Texas, gaf Enschedé medio 2015 zijn eigen museum al in bruikleen aan het Noord-Hollands Archief, inclusief het verzamelwerk van de Enschedé-nazaten, die geloofden in Laurens Janszoon Coster als hun voorloper en grondlegger.
Lees ook deel 1 - Eerste losse letterdruk-twistpunt Haarlem of Mainz (1)
Kopfoto: Uitsnede uit Donaatfragment zoals gevonden door Johannes Enschedé-I in de boekband van een 15e-eeuws Psalmenboek. De vraag of aan deze perkamentafdruk een losse-lettertechniek danwel houtsnijblokboekdruk te herkennen is, valt lastig te beantwoorden. De goede spatiëring, dito interliniëring, geen dansende letters, strakke uitvulling en geen (grote) afwijkingen tussen dezelfde woorden en/of letters en leestekens, duidt op de mogelijkheid van losse-lettertechniek. Kijken we echter naar de zogenoemde ‘overhangende vlaggen’ respectievelijk versieringen van sommige lettertekens in de Latijnse tekst (niet zijnde ligaturen), dan móet het wel een perfècte houtsnijblokboekdruk zijn. Beeld: Noord-Hollands Archief.
Geef een reactie
Je moet ingelogd zijn op om een reactie te plaatsen.